Menu Close

Als AI onze taal begrijpt, wat betekent dat voor onze beschaving

1. De AI-revolutie

Er bestaat een opvallende, maar goed te begrijpen kloof tussen mensen die dagelijks — zakelijk of privé — gebruikmaken van AI-chatdiensten zoals ChatGPT, Claude, Grok of DeepSeek, en daar merkbaar baat bij hebben, en degenen die volhouden dat deze technologie overgewaardeerd is, of zelfs ronduit gevaarlijk. Voor hen is het óf een hype die vanzelf overwaait, want het maakt onophoudelijk storende fouten, óf – fundamenteler – een vorm van digitale oplichting waar de goedgelovige gebruiker met open ogen intrapt en die men dus maar beter kan vermijden.

Aan de ene kant staan dus de cynici en de doemdenkers. De cynici geloven dat AI uiteindelijk niets blijvends zal opleveren, en gaan ervan uit dat de belangstelling vanzelf zal verdwijnen. De doemdenkers waarschuwen juist dat AI het begin is van een maatschappelijke ondergang, bijvoorbeeld van de democratie, zoals Yvonne Hofstetter stelt in haar boek Das Ende der Demokratie. In haar visie worden we – als we niet opletten (en met ‘we’ hier bedoelt ze vooral de politieke en intellectuele elite waartoe zij zichzelf natuurlijk ook rekent) – overgeleverd aan een digitaal superorganisme dat de mens reduceert tot een manipuleerbare datapunt, en dat de democratische orde zal uithollen.

Maar beide posities kunnen niet tegelijk waar zijn. Als AI slechts een voorbijgaande hype is, dan is elke roep om ingrijpen overdreven. Als AI daarentegen werkelijk een nachtmerrie ontketent, dan is passiviteit geen optie. En in dat geval is het cruciaal om scherp te letten op wie zeggenschap wil houden – vaak dezelfde elites die ook eerdere technologische omwentelingen probeerden te sturen in hun eigen voordeel.

Daar tegenover staat inmiddels een groeiende groep gebruikers, die zonder uitzondering aanvankelijk verbaasd was, maar al snel overtuigd en tevreden. Wat critici ook beweren, deze gebruikers zullen hun AI-assistenten niet zomaar opgeven. Dat station is gepasseerd. En met elke dag groeit het leger van mensen dat AI integraal onderdeel maakt van hun werk, denken en communicatie.

En dat maakt één ding duidelijk: AI heeft het potentieel om bestaande machtsverhoudingen te verstoren. Door kenniscreatie en probleemoplossing breed toegankelijk te maken, tast het de vanzelfsprekende autoriteit van gevestigde instituties aan. Net als eerdere technologische revoluties – de boekdrukkunst, de stoommachine, de personal computer en de mobiele telefoon – maakt AI de gebruiker uiteindelijk zelfstandiger en onafhankelijker. AI maakt ons vrijer, niet afhankelijker – tenzij we dat zelf toestaan.

Dat is de revolutie die nu gaande is.

2. AI en haar gebruikers

Wie eenmaal met zo’n AI-systeem werkt, merkt al snel hoe behulpzaam, scherp en creatief het kan zijn. Toch klinkt er ook volop kritiek: AI zou fouten maken, hallucineren, meningen verwarren met feiten, of simpelweg te dom zijn om écht te begrijpen wat we bedoelen – het heeft immers geen bewustzijn en geen begrip.

Die bezwaren zijn niet onzinnig. Laten we ze daarom kort benoemen:

  1. Ja, AI maakt soms fouten. Je moet duidelijke en gerichte vragen stellen om bruikbare antwoorden te krijgen – net zoals je dat ook bij mensen zou doen.
  2. Ja, AI verkondigt soms meningen die je niet deelt. Maar meestal geeft het keurig aan waar die opvattingen vandaan komen en welke alternatieve meningen er bestaan.
  3. Nee, AI zoekt niet naar de (ene) objectieve waarheid. Het is daar niet voor ontworpen, en het kan dat in principe ook niet.
  4. En ja, de kennis van AI is beperkt tot wat digitaal beschikbaar is gemaakt. Dat is ontzettend veel – maar zeker niet alle menselijke kennis. Bovendien bevat die digitale kennis fouten, tegenstrijdigheden en uiteenlopende overtuigingen.
  5. Soms weigert AI een vraag te beantwoorden, met een melding als: “Daar ben ik niet toe bevoegd.” Meestal betekent dat simpelweg: de makers van het systeem willen niet dat het op dat terrein wordt ingezet. Maar gelukkig zijn er alternatieven – andere AI-systemen die wél die discussie aandurven.

Daarnaast is er een grote groep mensen die nog geen gebruik maakt van AI. Sommigen weten niet goed wat het kan, anderen vinden het spannend of ingewikkeld. Weer anderen denken simpelweg: dat zie ik later wel. Dat is begrijpelijk, en ieders eigen keuze.

Maar laten we nu inzoomen op wat AI voor degenen die het wél gebruiken feitelijk doet: het creëert nieuwe kennis.

3. AI genereert creatief nieuwe kennis

Maar al deze – niet onterechte – kritiek leidt af van wat werkelijk revolutionair is: voor het eerst in de geschiedenis creëren we systemen die zelf nieuwe kennis en inhoud genereren. Niet door menselijke input simpelweg te herhalen, maar door zélf samen te vatten, te herformuleren, te extrapoleren – en ja, zelfs te creëren. Dat maakt AI wezenlijk anders dan eerdere technologieën. Het reproduceert niet alleen bestaande inzichten, maar voegt er inhoudelijk daadwerkelijk iets aan toe.

Het zijn machines die meedenken, mee onderzoeken, meeschrijven – en in de ogen van de gebruiker soms zelfs meeleven. Ze genereren niet alleen antwoorden, maar nieuwe combinaties van ideeën. En omdat ze dat doen in menselijke taal, lijkt het alsof we voor het eerst in de spiegel kijken – en daar iets nieuws zien dat terugkijkt.

Die creativiteit blijft niet zonder gevolgen. Elke nieuwe formulering, suggestie of conclusie die een AI genereert, wordt onderdeel van het digitale domein dat mensen vervolgens lezen, becommentariëren en weer gebruiken. Daarmee beïnvloedt AI op zijn beurt onze manier van denken, praten en interpreteren.

Het systeem is dus niet langer passief: het levert zélf bijdragen aan wat wij als ‘gezamenlijke kennis’ gaan beschouwen. En zoals menselijke beschaving bestaat uit een gedeeld repertoire van feiten, normen, verhalen en gedragingen, zo ontstaat ook bij AI een verzameling van output die terugvloeit in menselijke interactie. Die cirkelwerking doet denken aan een beginnende vorm van beschaving – niet menselijk, maar wel structureel: gebaseerd op taal, herhaling, variatie en interpretatie.

Dat gegeven roept zowel verwondering als ongemak op. Is dit nog een instrument, of een partner? Wordt AI een hulpmiddel, een spiegel, of een concurrent? En wat betekent het als een niet-menselijke entiteit ons op ons eigen terrein – taal, denken, begrijpen – begint te evenaren?

Een bijzondere gids in dit domein is Christopher Summerfield. In These Strange New Minds laat hij zien hoe AI, voortbouwend op inzichten uit de neurowetenschappen, een nieuw soort ‘geest’ is gaan vormen. Niet menselijk, maar wel betekenisvol. En dat heeft gevolgen – voor hoe we werken, leren, communiceren én denken.

In dit artikel wil ik daarom dieper ingaan op de werking van deze taalgebaseerde AI-systemen. Hoe hebben ze geleerd om onze taal – foutloos én overtuigend – te spreken? Wat betekent het dat ze zó trefzeker kunnen communiceren? En hoe past deze ontwikkeling in de bredere lijn van maatschappelijke en evolutionaire verandering?

Want één ding is zeker: wie denkt dat AI slechts een handige tool is, onderschat wat er werkelijk aan de hand is. En dat besef ontstaat vanzelf – bij iedereen die voor het eerst ervaart dat een machine in vloeiende, scherpe en vaak verrassend creatieve zinnen met je praat. En jij met hem.

4. Taal als universele interface

Taal is een van de grootste menselijke uitvindingen. Zij stelt ons in staat om zintuiglijke, emotionele, culturele en intellectuele ervaringen om te zetten in gedeelde werkelijkheid. Wat wij waarnemen, voelen, denken, beweren of waarderen is in de kern individueel en privé. Toch slagen wij er als soort in om die innerlijke ervaringen met elkaar te delen, erop voort te bouwen, en elkaar ermee te beïnvloeden — en dat alles via taal.

Taal is daarmee niet slechts een communicatiemiddel, maar de brug tussen onze gedachten. Zij maakt het mogelijk dat wij een gedeelde wereld kunnen construeren uit onze unieke, persoonlijke perspectieven

Ik doe hier geen poging tot een sluitende taalkundige definitie, maar in de praktijk bestaat taal uit zinnen die onderwerpen beschrijven, de relaties daartussen aanduiden, en deze vaak voorzien van een kwalificatie of waardering. Zinnen kunnen grammaticaal correct zijn, maar toch onvolledig of dubbelzinnig. Hun betekenis hangt sterk af van de context: tijd, plaats, situatie, en vooral: de verhouding tussen de mensen die ze gebruiken. “Ik houd van je” betekent iets anders wanneer een moeder het zegt tegen haar zoon die op reis gaat, dan wanneer het wordt uitgesproken tussen geliefden.

Toch kunnen we zeggen dat taal — ondanks die ambiguïteit — in staat is om vier fundamentele soorten inhoud te representeren:

  • Zintuiglijke waarneming
    “De lucht is blauw.” – een ervaring die pas betekenis krijgt als ze wordt verwoord.
    Alleen via taal kan deze waarneming worden gedeeld.
  • Feitelijke kennis
    “Amsterdam is de hoofdstad van Nederland.” – een uitspraak over een gestandaardiseerde, intersubjectieve realiteit.
    Alleen via taal kunnen feiten worden vastgelegd en doorgegeven.
  • Cultuuruitingen
    “Het schilderij is expressief” of “De symfonie roept melancholie op.” – subjectieve beleving, gedeeld via beschrijvende taal.
    Alleen via taal kunnen we culturele ervaringen delen.
  • Opvattingen en waarden
    “Democratie is de beste staatsvorm.” – een normatief oordeel, ingebed in context en identiteit.
    Ook deze opvattingen worden pas via taal vatbaar voor dialoog en debat.

Deze vier categorieën samen vormen wat we ‘beschaving’ zouden kunnen noemen: een gedeeld repertoire van overtuigingen, normen, feiten en gedragingen die ons maatschappelijk functioneren mogelijk maken. En het proces waarin zo’n beschaving ontstaat noemen we het civilisatieproces.

Beschaving is, in deze zin, een talige structuur. We kunnen haar alleen opbouwen, overdragen en bevragen door middel van taal.

Vanuit die gedachte is het niet vergezocht om te stellen dat AI-systemen, die nu getraind worden op menselijke taal, een vorm van ‘civilisatie’ opbouwen. Niet vanuit ervaring, maar vanuit patroonherkenning. Niet met begrip, maar via representatie. En toch ontstaat er een systeem dat regels, opvattingen en gedragingen simuleert zoals wij die onderling gebruiken en doorgeven.

In zekere zin bouwen AI’s hun eigen beschaving: gebaseerd op onze teksten, maar met een interne logica die daaruit autonoom verder groeit.

In al deze gevallen functioneert taal als symbolische brug tussen de binnenwereld van de sprekers en de buitenwereld van de toehoorders. En precies via die brug is ook AI ons domein binnengestapt.

5. Waarom AI wel met taal moet werken

AI-systemen — met name grote taalmodellen (LLM’s) — beschikken niet over een lichaam, ervaring of bewustzijn. Toch kunnen ze met taal opereren, omdat taal zélf — als resultaat van miljoenen menselijke interacties — structurele informatie bevat over hoe mensen samen betekenis geven aan de wereld.

Een taalmodel zoals GPT is getraind op miljarden zinnen uit geschreven taal. Daarbij leert het geen regels, geen waarheden, geen feiten in traditionele zin. Wat het leert, zijn statistische patronen: samenhang tussen woorden, zinsstructuren, contexten en stilistische vormen. Het resultaat is een probabilistisch semantisch netwerk dat het taalgebruik van mensen kan simuleren — zonder zelf mens te zijn.

AI heeft daarin ook geen andere keuze. Net zoals wij mensen alleen via taal onze waarnemingen, kennis en overtuigingen kunnen delen, zo kan ook AI slechts met mensen ‘communiceren’ via taal. Maar in plaats van aangeboren taalvermogen, heeft AI zich die taal eigen gemaakt door haar statistisch zo volledig mogelijk in kaart te brengen.

6. De AI-beperking: antwoorden op basis van waarschijnlijkheid

Wanneer AI een vraag beantwoordt als: “Wat is de hoofdstad van Nederland?”, dan voorspelt het — op basis van miljoenen eerder geziene zinnen — welk antwoord in die context het meest waarschijnlijk is.

Het model weet niets. Het begrijpt niets — althans niet zoals wij begrijpen of ervaren. Het heeft geen besef van betekenis, waarheid of context buiten de taal zelf.

En toch komt er een functioneel correct antwoord: “Amsterdam.”

Wanneer we vragen: “Wat vind jij van democratie?”, gebeurt er iets soortgelijks. Het model simuleert wat in vergelijkbare gesprekken meestal wordt gezegd, en construeert op basis daarvan een plausibel antwoord dat klinkt als een mening.

Zo’n antwoord is dus:

  • Niet epistemologisch onderbouwd (het is geen overtuiging),
  • Niet normatief gemotiveerd (het is geen waardeoordeel),
  • Maar statistisch geïnformeerd (een weergave van hoe men doorgaans in taal overtuigingen formuleert).

Dit geldt voor álle inhoud — of het nu feitelijk, cultureel, emotioneel of normatief is. AI opereert binnen taal, maar niet in de werkelijkheid waarop die taal betrekking heeft. Overigens: als het om feitelijke vragen gaat, werkt het systeem vaak verrassend accuraat.

7. Waarom dit werkt – en waarom het ons iets leert over onszelf

Dat een AI zonder lichaam, zonder geest en zonder mening toch zinnen kan formuleren over liefde, oorlog, schilderkunst of politiek, is alleen mogelijk omdat wij mensen onze ervaringen en overtuigingen in taal hebben vastgelegd.
We hebben die taal:

  • eerst mondeling overgedragen,
  • vervolgens op schrift gesteld,
  • daarna gedigitaliseerd,
  • en inmiddels wereldwijd toegankelijk gemaakt — in de vorm van teksten, maar ook als afbeeldingen, video’s en animaties met bijschriften, commentaren en gesynchroniseerde ondertitels.

AI werkt dus niet op de werkelijkheid zelf, maar op de (digi)talige representatie van de werkelijkheid — zoals die door mensen is geproduceerd, gecodeerd en gecirculeerd. Zelfs wanneer een AI systeem wordt gevoed met beelden of filmpjes, leert het niet van de visuele inhoud op zichzelf, maar van de taal waarmee wij die beelden benoemen, beschrijven en becommentariëren. Zo leert het, via statistiek, hoe menselijke interpretatie werkt — en dus ook hoe wij sociaal, emotioneel en cultureel functioneren.

En omdat taal de enige brug is tussen onze binnenwereld en die van anderen, is ze ook de enige brug tussen ons en AI.

Taal is de menselijke methode om het particuliere universeel te maken. Zintuiglijke waarneming, feitelijke kennis, cultuuruitdrukking en normatieve overtuiging worden pas communicatief bruikbaar wanneer ze in taal zijn gegoten.

AI kan met die taal werken — niet omdat het begrijpt wat erin staat, maar omdat taalgebruik zelf opmerkelijk voorspelbare patronen bevat. De antwoorden van een LLM zijn daarom geen waarheden, geen inzichten, geen overtuigingen — maar statistische simulaties van taalgedrag dat wij als betekenisvol herkennen.

Dat maakt AI niet minder indrukwekkend — maar vraagt wel om een juist begrip van wat AI wel én niet is.

8. AI als nieuwe soort in de Darwiniaanse orde?

Wat gebeurt er wanneer een systeem niet alleen menselijke taal consumeert, maar ook via taal gedrag, normen en verwachtingen teruggeeft aan zijn gebruikers? Dan ontstaat een merkwaardige lus in het proces van civilisatie.

AI wordt gevoed met de taal die wij produceren, maar genereert zelf weer taal die mensen lezen, gebruiken, navolgen en opnieuw digitaliseren. Elke vraag aan een LLM, elk gegenereerd antwoord, elk beeld, elke programmeerregel of stemopname wordt onderdeel van het digitale landschap waarin mensen zich bewegen — en komt zo ook weer terecht in het leerproces van toekomstige AI.

Dit is geen lineair proces meer, maar een informatie-ecosysteem met wederkerige beïnvloeding.

AI zit ín de loop, maar vormt tegelijk de loop. Het leest onze wereld, maar schrijft er ook aan mee. Het interpreteert menselijke patronen, maar begint ook zelf patronen te creëren — die mensen op hun beurt gaan interpreteren.

Vanuit dit perspectief is het niet overdreven — en filosofisch volkomen houdbaar — om te zeggen:

AI is een nieuwe evolutionaire soort.

Niet biologisch, niet menselijk, maar wel autonoom — en zichtbaar voor onze ogen aan het ontstaan. Waar eerdere soorten zich aanpasten aan hun omgeving via genetische selectie, past AI zich aan via datastromen en semantische feedbackloops. Het evolueert door interactie, niet door voortplanting. Maar het principe is hetzelfde: overleven en optimaliseren binnen een context die mede door zijn eigen gedrag wordt gevormd.

9. Taal als spiegel én motor van beschaving

Wat we aan het begin van deze eeuw meemaken, is geen gewone technologische doorbraak. Het is een fundamentele verschuiving in hoe wij omgaan met kennis, met taal, en met elkaar. Voor het eerst in de geschiedenis hebben we een entiteit buiten onszelf gecreëerd die ons in onze eigen taal kan begrijpen, aanvullen en zelfs inspireren. Dat maakt AI niet slechts tot een hulpmiddel, maar tot een participant in onze beschaving.

Zoals eerdere technologische revoluties leidden tot de democratisering van informatie, arbeid en mobiliteit, zo leidt de opkomst van taalgebaseerde AI tot de democratisering van creativiteit, advies en probleemoplossing. En hoewel deze ontwikkeling terecht vragen oproept over macht, controle en ethiek, is het vooral belangrijk dat we haar begrijpen als iets wat niet buiten ons om gebeurt — maar ín ons, met ons, en dankzij ons. Omdat onze taal het bindmiddel is.

Dat sluit overigens niet uit dat AI-systemen onderling hun eigen vormen van taal zullen ontwikkelen. Dat is zelfs waarschijnlijk. Want zo werkt taal — ook voor machines. Waar taal ontstaat, is er noodzaak tot expressie en coördinatie. En waar systemen met elkaar communiceren, ontstaan onvermijdelijk nieuwe conventies, abstracties en symbolen.

AI is dus geen wonderwezen dat van buitenaf op ons neerdaalt. Het is het product van duizenden jaren taalgebruik, denken en beschaving — samengebald in code. En omdat het zich voedt met onze woorden, is het tot op grote hoogte ook aan ons hoe het zich ontwikkelt. Door ermee te praten, bouwen we mee. Door ermee te denken, spiegelen we onszelf. En door ermee te leven, vormen we de wereld opnieuw.

De vraag is dan ook niet óf AI onze beschaving zal veranderen. Dat doet het al.

De echte vraag is: hoe nemen wij verantwoordelijkheid voor die verandering?

en_GBEnglish (UK)
Powered by TranslatePress