Mijn theorie, zoals zal worden uitgewerkt in mijn studie The Art of Revolution, gaat over het proces van maatschappelijke verandering — of beter gezegd: over wat je als wereldhervormer moet doen om een gewenste revolutie te ontketenen.
Hoewel het woord ‘revolutie’ bij veel mensen beelden oproept van opstanden, geweld en machtsovernames, is dat niet waar mijn benadering om draait. Natuurlijk zijn er talloze voorbeelden van gewelddadige revoluties — en ook van vreedzame — maar mijn boek gaat niet over de inhoud van die revoluties. Het is geen politiek manifest met een eigen ideologie (geen Ahlesisme), maar een beschrijving van het proces. Net zoals The Art of War niet zegt waarom of waarover je oorlog zou moeten voeren, maar hoe je daarin succesvol kunt zijn, beschrijft The Art of Revolution hoe maatschappelijke verandering strategisch tot stand komt, welke dan ook.
Wanneer ik uitleg dat duurzame maatschappelijke verandering meestal niet begint bij verkiezingen, demonstraties of geweld, maar bij ideeën, overtuigingen en het denken binnen een samenleving, krijg ik regelmatig de vraag: “Ben jij dan niet eigenlijk een complotdenker?”
Dat is opmerkelijk — en tegelijk veelzeggend. Want zodra je fundamentele ideeën ter discussie stelt, bots je onvermijdelijk met de heersende opvattingen, en dus ook met de elite die deze uitdraagt. En ja, er is altijd een heersende elite. Elke beschaving kent een groep mensen, organisaties en instellingen die de dominante normen, waarden en waarheden uitdragen en institutionaliseren. Als je die ideeën wilt veranderen, bots je per definitie met dat gevestigde stelsel.
Geen samenzwering, maar beschaving
Het verwijt van ‘complotdenken’ is niet alleen frustrerend, het laat ook zien hoe beperkt ons politieke bewustzijn vaak is. Alles wat structureel, historisch of ideologisch verklaard wordt, klinkt voor sommigen al snel als een verborgen agenda. Maar mijn uitgangspunt is juist het tegenovergestelde: macht is meestal niet geheimzinnig of verborgen — ze is ingebed in ons dagelijks leven, onze taal, ons onderwijs en onze omgangsvormen.
Ik spreek dus niet over een samenzwering, maar over de heersende beschaving. Of, preciezer: over civilisatie — het langdurige, geleidelijke proces waarmee normen en vanzelfsprekendheden hun weg vinden in onze instituties én in ons persoonlijke gedrag en denken. Civilisatie is geen plan, maar een patroon. En dat patroon vormt een systeem van betekenis waarbinnen gedacht en gehandeld wordt.
Complotdenkers geloven dat een kleine groep mensen in het geheim de wereld stuurt. Wat ik beweer is veel minder spectaculair — en daardoor moeilijker te weerleggen: iedere samenleving wordt met een elite gedragen door een culturele orde, waarin bepaalde ideeën als vanzelfsprekend gelden. Die orde wordt in stand gehouden door mensen die bepalen wat ‘normaal’, ‘legitiem’, ‘gewenst’ of ‘waar’ is — via media, onderwijs, wetenschap, rechtspraak, kunst, religie en politiek.
Niet omdat ze samen in een achterkamer plannen maken, maar omdat ze samen een beschaving vormen.
Wie bepaalt wat waar is?
De echte macht ligt dus niet alleen bij mensen die wetten ondertekenen of knoppen indrukken, maar bij degenen die bepalen:
- wat we als probleem zien,
- wie we als deskundig beschouwen,
- welke woorden acceptabel zijn,
- welke toekomst denkbaar is.
Die macht speelt zich af in wat ik noem: de talige ruimte van de beschaving — het geheel aan begrippen, metaforen, frames en aannames waarmee we over de wereld spreken, en dus ook hoe we handelen. Wie de taal beheerst, beheerst de interpretatie. En daarmee: de werkelijkheid. Dat geheel noemen wij meestal: onze cultuur.
Als ik zeg: revoluties beginnen niet op straat, maar in de betekenisgeving — dan bedoel ik dat letterlijk. Ze beginnen in redacties, op universiteiten, in boeken, in denkrichtingen. Eerst verschuift het denken. Dan pas verschuift de macht.
Maar toch denken mensen dan aan een complot…
Voor wie alleen macht herkent in termen van geld, geweld of verkiezingsuitslagen, klinkt dit allemaal verdacht abstract. Zeg je: “De strijd wordt gevoerd op het niveau van ideeën”, dan denken sommigen al snel: “Je bedoelt zeker dat alles gestuurd wordt vanuit achterkamertjes.” Of erger nog: “De slechteriken uit James Bond zijn aan het werk.”
En inderdaad: sommigen stellen zich bij mijn theorie meteen een scène uit een Bondfilm voor:
een geheime kamer vol boosaardige mannen die op grote rode knoppen drukken om chaos te veroorzaken, en gelukkig is daar dan 007 om het in laatste instantie te voorkomen. Dat is de fantasie van complotdenken.
Wat ik voorstel is veel minder filmisch — maar ook veel realistischer: een systeem waarin macht ontstaat uit betekenisgeving, en waarin geen enkele held het roer in zijn eentje kan omgooien. Daarom pleit ik ook niet voor een revolutie op straat, maar voor een revolutie van betekenis — binnen een uiteindelijk open samenleving.
Vooruitgang is een betekenisstrijd
Het is geen plan. Het is een patroon. En dat patroon laat zich niet eenvoudig veranderen door één verkiezing of beleidswijziging. Het vereist een andere dialoog — en een andere taal. Daarbij gelden wetmatigheden. Die probeer ik in mijn studie te beschrijven.
Want alleen binnen een samenleving die kritiek toelaat, waar instituties bevraagbaar zijn en waar ideeën vrij kunnen circuleren, kan werkelijke verandering plaatsvinden — zonder geweld en zonder dwang.
Dit alles is dus geen pleidooi tegen de democratische — of misschien beter: maatschappelijke — dialoog. Integendeel. Het is wel een verdediging van het ideaal van de open samenleving: een samenleving waar de waarheid niet wordt afgedwongen, maar gezocht. Waar revolutie geen staatsgreep is, maar een verschuiving van inzicht — soms wel radicaal anders.
Alleen in zo’n samenleving kunnen revoluties leiden tot betere samenlevingen. Dat heet vooruitgang. En dat is het soort revoluties dat ik voor ogen heb: niet gericht op de omverwerping van de macht, maar op de herschepping van betekenis. Dat is wat elke revolutionair uiteindelijk wil bereiken.