Menu Close

De hofhouding van de staat

De elite en haar hofhouding van iedere samenleving laat de verdieners hun kosten en privileges betalen.

Op X stond vandaag een berichtje van …. “De helft van de werkzame bevolking in Nederland werkt voor de overheid.” Een spectaculair getal, dat meteen discussie oproept. Klopt dat?

Als je alleen kijkt naar de echte ambtenaren — mensen in dienst bij rijk, provincies en gemeenten — kom je niet verder dan zo’n 10 à 15 procent van de beroepsbevolking. Overigens nog een hoop mensen! Maar als je ook onderwijs, zorg, politie, defensie, gesubsidieerde cultuur, onderzoeksinstellingen en allerlei semipublieke organisaties meetelt, schuift dat percentage op richting de 40 à 50 procent. En dat is wel het retorische spel: door de definitie aan te passen, kan men laten zien hoe groot of klein de invloed van de staat op ons arbeidsleven is.

Belangrijker dan het precieze percentage is het mechanisme. Heersende elites verstevigen hun positie al eeuwen door een hofhouding te onderhouden. In monarchieën gebeurde dat openlijk: edelen leefden van de gunst van de vorst. In de moderne staat zie je hetzelfde, subtieler verpakt. Een leraar, een verpleegkundige, een beleidsmedewerker of een gesubsidieerd kunstenaar: allemaal zijn ze financieel afhankelijk van de overheid. En wie afhankelijk is, stelt zijn broodheer en zijn beleid niet snel radicaal ter discussie.

De Belgische rechtsfilosoof Frank van Dun wees hier al op: zodra de staat zichzelf boven het fundamentele rechtsbeginsel plaatst (de onaantastbaarheid van lichaam en bezit), ontstaat er ruimte om privileges te verdelen. Daarmee koopt de elite niet alleen loyaliteit, maar ook legitimiteit. En daarom zal onder iedere overheidsregering het aantal ambtenaren gestaag doorgroeien.

En dan komt de harde rekensom. Stel dat het echt zo is dat 50% van de werkenden door de overheid wordt betaald. Dan moet de andere helft niet één, maar twee salarissen verdienen: één voor zichzelf en één voor het onderhouden van de hofhouding. Per definitie betekent dat een belastingdruk van 50% op alles wat er in de productieve sector wordt verdiend. Bedrijfsbelastingen en BTW vallen daar ook onder — die worden via hogere prijzen uiteindelijk óók door die werkenden zelf betaald. Alleen de verkoop aan het buitenland van onze eigen natuurlijke hulpbronnen zijn ‘echte’ inkomen van de gehele samenleving.

Want de staat “heeft geen geldboom in de tuin” waaruit zij naar behoefte geld kan schudden: luister nog eens naar Edwin Rutten in het Kinderen voor kinderen liedje “Ik ben toch zeker Sinterklaas niet” in het refrein zingt: .

“Er staat geen geldboom in m’n tuin”
“Ik ben toch zeker Sinterklaas niet”
“Ik heb een negatief fortuin…”

En z’n model van ruime privileges kan alleen standhouden zolang die productieve ‘helft’ genoeg kan ophoesten. Zodra dat niet meer lukt, wankelt de hele constructie. Dan rest slechts het scenario dat we in de geschiedenis vaker zagen: een failliete staat, een uitgeput volk, en elites die hals over kop hun macht moeten herverkavelen.

De conclusie is even simpel als ontnuchterend: een collectieve staat die zichzelf voedt door steeds meer mensen in zijn hofhouding op te nemen, is per definitie a-sociaal en creëert willens en wetens een tweedeling. Ze rooft bij de ene helft om de andere helft in afhankelijkheid te houden. En vroeg of laat kan dat geen welvaart, maar armoede brengen. En ook dat proces is historisch bekend, want iedere samenleving op socialistische grondslag eindigt daar op zekere dag.

En voor wie nu zegt: maar die 50% overheidsbanen leveren toch ook allemaal nuttige diensten, ook voor de werkende burger? — het punt blijft dat niemand individueel kan kiezen of hij die diensten wil, of ze voor hem werkelijk nuttig zijn, en wat hij ervoor zou willen betalen. Het product en de prijs wordt simpelweg opgelegd. Wie zich dan beroept op ‘democratische besluitvorming’ vergeet dat dit proces altijd wordt gedomineerd door de hofhouding zelf: degenen die van de staat leven hebben er een direct belang bij de lijn van de heersende elite te volgen. Uit lijfsbehoud zal men die dus niet tegenspreken. En precies dát is hoe het systeem werkt.

Voetnoot:

Naast reguliere belastinginkomsten komt staatsgeld ook via sociale premies, staatsdividenden, boetes en zelfs inflatie (geldcreatie). Zelfs winst uit staatsbedrijven of gasbaten behoren tot staatsinkomsten, maar die zijn vaak tijdelijk of klein in vergelijking met structurele productieve afdracht. Wat het systeem fundamenteel kenmerkt, is dat — welke bron dan ook — elk salaris of subsidie uiteindelijk bij de samenleving eerst wordt weggehaald, direct of indirect en met dat weggehaalde geld kan een individuele burger dan niet meer proberen geld te verdienen voor haar eigen onderhoud.

Related Posts