Het is lang geleden, in 1963, toen ik verhuisde van Amsterdam naar Haarlem, dat ik in mijn nieuwe woonplaats de Openbare Bibliotheek ontdekte. Die bibliotheek was toen nog gevestigd aan het Prinsenhof, in een prachtig monumentaal gebouw, met krakende eikenhouten vloeren en brede trappen. Ik kwam daar vaak woensdagmiddag, of – als het huiswerk het toestond – na schooltijd, want het lyceum stopte de lessen om 2 uur ‘s middags. Mijn vader was boekhandelaar in de Generaal Cronjéstraat en dus had ik gemakkelijk toegang tot veel boeken, maar die bibliotheek opende voor mij de wereld van de encyclopedieën en andere handboeken, die daar in de prachtige leeszaal zo maar voor het openslaan gereed lagen. Ook begon ik daar de volledige reeks met de blauwe bandjes van Jules Verne te lenen, want die was niet (zo compleet) in de winkel van mijn vader voorradig. Voor mij heeft een bibliotheek sindsdien een magische en bovenaardse betekenis gekregen, die van een omgeving waar de serene rust heerst die een introverte persoonlijkheid nodig heeft om zo nu en dan tot zichzelf te komen en zich voor te bereiden op de rat-race van de maatschappij. (meer…)