Categorie: Politiek Filosofie

  • De verkiezing van Trump als gevolg van een sociale revolutie

    De verkiezing van Trump als gevolg van een sociale revolutie

    Het ontstaan van de landbouw maakte wereldrijken met absolute heersers mogelijk, de zeescheepvaart deed internationale handel en stadstaten ontstaan, de uitvinding van de boekdrukkunst triggerde de Verlichting en de verdwijning van de kerk als wereldlijke macht, de uitvinding van de stoommachine veroorzaakte de vestiging van burgerlijk staatsbestuur en de emancipatie van het proletariaat, de industriële revolutie leidde de massaproductie van goederen in, kortom: er is een direct verband tussen grote technologische revoluties en grote sociale veranderingen.

    Als hoogtepunt van de sociale gevolgen van de cybertechnologische revolutie na de Tweede Wereldoorlog begon het internettijdperk, ofwel het cybernetisch-biotechnisch tijdperk, dat de meest ingrijpende technologische revolutie en sociale verandering in de geschiedenis van de mensheid inleidde, namelijk: op de hele wereld is bijna ieder individu, vanzelfsprekend, een computer gaan gebruiken, plus, bijna als een verlengstuk van het lichaam, een mobiele telefoon met vierentwintiguurs contact met de hele wereld. Dit heeft uiteraard voor ingrijpende wijzigingen gezorgd in de manier waarop samenlevingen functioneren en we ons gedragen.

    Donald Trump kreeg een overweldigend aantal stemmen, ondanks alle propaganda door zijn tegenstanders. De kiezers weten wel beter, letterlijk zelfs. De grote cybernetische revolutie heeft er immers voor gezorgd dat de grote massa zich niet langer laat leiden door de normen en waarden van de heersende elite en niet meer doet wat die elite wil.

    Het internet en de sociale media hebben het monopolie op informatie, de verspreiding daarvan en de toegang daartoe van de heersende elite, en de door hen gestuurde media, doorbroken. Hierdoor is men nu weerbaar tegen de manipulatie, de leugens en de, vaak subtiele, propaganda van de machthebbers: men ziet, doorziet en ontmaskert het.

    Toen ik dertig jaar geleden als uitgever direct betrokken was bij wat toen elektronisch uitgeven heette, formuleerde ik de wet van Ahles:

    Alles wat gedigitaliseerd KAN worden, zal worden gedigitaliseerd; alles wat gedigitaliseerd IS, zal vroeg of laat vrij en publiekelijk online te raadplegen zijn.

    Het monopolie van uitgevers en de overheid op informatie is doorbroken; zelfs de auteurswet functioneert nauwelijks meer. Alle pogingen om de toegang tot informatie op het internet te monopoliseren, zullen falen, omdat het internet aan niemand toebehoort. Bovendien is de technologie erachter zo ontworpen dat er, wanneer één verbinding wordt verbroken, er altijd nog tal van andere paden zijn om informatie te bereiken.

    De technologische revolutie heeft, onder andere via de social media, van elke burger een uitgever gemaakt. Hier heeft hij geen toestemming voor nodig. En we zullen er steeds beter en effectiever in worden. Kortom, onze onderlinge communicatie kan niet meer worden uitgeschakeld en kan zelfs niet meer, althans niet op een efficiënte manier, worden gecontroleerd door de overheid.

    Tot nu toe was het zo dat elites, wanneer ze zich in het nauw gedreven voelden, hun toevlucht namen tot overheidsingrijpen en censuur en het verbieden van denkbeelden en meningen, en als hoogtepunt van de sociale gevolgen van de cybertechnologische revolutie pogingen ondernamen om grip te krijgen op de inhoud en de verspreiding van drukwerk en de toegang tot de drukpers de uitgeverij en de bibliotheken. Maar nu, met het internet, falen ze onvermijdelijk. En daarmee gaat hun reputatie als hoogtepunt van de sociale gevolgen van de cybertechnologische revolutie ten onder. We merken het nu wanneer ze liegen en ze ons manipuleren.

    De elite heeft, machtig als ze is, het monopolie op het gebruik van geweld en, als enige, schijnbaar onbeperkte financiële middelen. Maar de ‘onteigenden’ zijn met meer, en mede daardoor niet machteloos: een overtuigende meerderheid heeft immers, ondanks alle inspanningen door de media, de enorme bedragen aan reclame en propaganda, de ongegeneerde pogingen om de potentiële president Trump stemmers te framen en het voorspellen van rampspoed bij een ´foute’ keuze, toch op hem gestemd!

    In het boek Society 4.0. van Bob de Wit wordt de huidige technologische revolutie adequaat herkend en beschreven, maar de Wit’s conclusie – dat het een nieuwe fase van de industriële revolutie is, is onvolledig. De cybernetische revolutie heeft een groter en directer effect op, ten eerste, de samenleving en, ten tweede, het leven, denken en doen van individuen en maakt de mensen vrijer en minder afhankelijker van machtige overheden, grote bedrijven en de traditionele media. Dit gaat ongelooflijke consequenties hebben. We zijn op weg naar de Citizens Society van Bob de Wit, maar dan zonder de volledige overheersing door een onaantastbare geprivilegieerde elite.

    Scott Jennings, een commentator van CNN, zei over de uitslag onder andere het volgende:

    Ik interpreteer de resultaten van vanavond als de wraak van de gewone Amerikaanse arbeidersklasse, het anonieme Amerika, dat verpletterd en neerbuigend behandeld is. Ze zijn geen ‘vuilnis’, of nazi’s, maar gewone mensen, die elke dag opstaan en naar hun werk gaan en proberen het leven beter te maken voor hun kinderen. Ze hebben het gevoel dat ze hun mond moeten houden als ze klagen over zaken die hen pijn doen in hun eigen leven […] In het stemhokje zijn ze in opstand gekomen. We hebben genoeg gehad!

    Bron: Rumble-video van Scott Jennings

    Hoezeer de elite in deze revolutionaire tijden van het internet buiten de wereld en de behoeften en de kennis van de gewone burgers is komen te staan, blijkt bijvoorbeeld, overduidelijk, uit de verkiezingsuitslag van het District of Columbia ofwel Washington D.C. , waar de top van de politiek, ambtenaren, bankiers, militairen, veiligheidsdiensten, juristen, en journalisten zich bevindt – de architecten van de oorlog en het staatstekort, die uit de grote staatsruif eten (Max Weber: Politiek als beroep). Ze hebben de macht en 92% stemde voor Harris.

    In deze stad worden inmiddels plannen bedacht om Trump’s presidentschap te dwarsbomen en te laten mislukken. Maar ze kunnen zich beter zorgen maken over de dag waarop het volk hen – gedreven door de woede over het onrecht dat hen is aangedaan uit naam van hun arrogante, maar zogenaamde goede bedoelingen, hun leugens, hun oorlogen, hun geldsysteem en hun BLM- en woke-onzin – uit hun kantoren, vliegtuigen, auto’s, clubs en huizen zullen jagen, als hoogtepunt van de sociale gevolgen van de cybertechnologische revolutie. Daarna kunnen we beginnen aan een nieuwe, rechtvaardige en ordelijke samenleving, waarin de technologie voor de democratisering van informatie voor de burger volledig is geaccepteerd en geïntegreerd, met nieuwe idealen, nieuwe leiders en een nieuwe elite die ons verder zal helpen met de vooruitgang van de mensheid!

    We leven in revolutionaire tijden.

    NB: met dank aan Yvonne Killian voor de aanvullingen en de eindredactie van de tekst.

  • Socialisme versus Liberalisme – Ideologie en de praktijk – een spiegelgevecht

    Socialisme versus Liberalisme – Ideologie en de praktijk – een spiegelgevecht

    Honderden jaren lang hebben politieke filosofen de staat beschouwd als een vanzelfsprekende en onvermijdelijke entiteit met een hiërarchische bestuursstructuur. Volgens hen kan alleen een staat het algemene belang van haar onderdanen bepalen, bescherming bieden, regels en wetten vaststellen en handhaven. Deze overtuiging wordt breed gedragen onder de elite en de gehele bevolking. Bekende pleitbezorgers van deze visie zijn de filosofen Plato, Hugo de Groot, Rousseau en vooral Hegel, die als grondlegger van het marxisme en het nazisme gezien wordt. Deze laatste twee ideologieën hebben na hun ontstaan geleid tot de dood van tientallen miljoenen mensen.

    Staten hebben echter ook door de geschiedenis heen veel ellende veroorzaakt door te roven, oorlogen te voeren, kolonialisme, en economische uitbuiting en onderdrukking. Er bestaat een grote kloof tussen het positieve imago van de staat en haar dienaren en de werkelijke rol van de staat als veroorzaker van veel ellende. Dit rechtvaardigt een discussie over deze vanzelfsprekende aannames.

    De staat en het streven naar een rechtvaardige samenleving

    In de afgelopen honderd jaar hebben onze politieke en intellectuele leiders, die voornamelijk socialisten zijn, de collectieve aard van de staat stevig als norm geaccepteerd. De inrichting van de staat, met name het reguleren van economische processen, wordt tegenwoordig voornamelijk gekarakteriseerd als een socialistische politieke opvatting. Deze nu dominante intellectuele stroming heeft de daarvan afwijkende politieke stroming, het liberalisme, weten af te schilderen als een ideologie die gericht is op egoïstische zelfverrijking door kapitalisten in een zogenaamde ‘vrije markt-economie’. Tegelijkertijd beweren socialisten te strijden voor een rechtvaardige samenleving waar de overheid de negatieve effecten van de vrije markt-economie beperkt en zorg draagt voor een rechtvaardige verdeling van welvaart, ook onder de zwakkeren in de samenleving. Ze zijn overtuigd dat zonder de staat deze rechtvaardige samenleving niet gerealiseerd kan worden. Zij hoeven de nuttigheid van hun politieke issues nooit aan iemand uit te leggen; liberalen altijd.

    Dit verschil in opvattingen tussen socialisme en liberalisme verdeelt het politieke spectrum in tweeën: de aanhangers worden respectievelijk linkse en rechtse politici genoemd. Of progressieven versus conservatieve politici. In de huidige westerse samenlevingen wordt links en progressief uiteraard dominant gezien als de moreel superieure politieke stroming.

    Broederschap

    Dit wereldbeeld met de wat simplistische indeling negeert echter dat er naast socialisme (gelijkheid) en liberalisme (vrijheid) ook een brede confessionele stroming bestaat in de bevolking, broederschap, die geloofsovertuigingen aanhangt en vaak conservatieve opvattingen heeft over de gewenste staatsinrichting en economische betrekkingen. De huidige intellectuele elite dwingt de confessionelen vaak om te kiezen tussen links en rechts, en de winnaar van deze ‘beauty contest’ is meestal het socialisme.

    Hoewel de genoemde stellingen over het socialisme en liberalisme voornamelijk gaan over economische aspecten van de samenleving in collectivistische staten, zijn er ook politieke stellingnames nodig over individueel eigendom, staatsinrichting, politiebescherming, burgerlijk recht, internationale betrekkingen, gezondheidszorg, ondernemersrecht, belastinginning, sociale voorzieningen en de grenzen van de staatsmacht ten opzichte van individuele vrijheden. Daarom is er altijd een levendige discussie gaande in het politieke spectrum, waarin economische opvattingen een ondergeschikte rol spelen, allemaal binnen het axioma van het nut en dus de onvermijdelijkheid van een centraal staatsgezag.

    Geleide economie als construct

    De controverse tussen socialisme en liberalisme is complex omdat de socialistische opvattingen over een geleide economie en bescherming van de zwakken tegen de vrije markt een construct zijn, bedacht en uitvoerig beschreven in handboeken door intellectuelen zoals Marx en Keynes, met of zonder wetenschappelijke onderbouwing. Dit leidt tot verschillende scholen binnen het socialistische collectivisme, die allemaal debatteren en ruziën over de juistheid en noodzakelijkheid van bepaalde maatregelen in min of meer gecollectiviseerde staten.

    Aan de andere kant laat de economie van het liberalisme, in theorie, individuen vrij in hun economisch handelen. De economie als geheel is in dat geval het natuurlijke resultaat van de optelsom van individuele handelingen. Het is een natuurlijk systeem zonder handboek of regels. Liberalisme gaat ervan uit dat samenwerking en zorg tussen individuen, bijvoorbeeld in de oprichting van bedrijven en ondernemingen, die geld genereert waarmee mensen aan producten, diensten én inkomen wordt geholpen, leidt tot een evenwicht met het beste resultaat, uiteraard afhankelijk van de vaardigheden, slimheid en inzet van de samenwerkende individuen. Elk individu regelt zijn eigen leven, met als fundamenteel uitgangspunt: leven en laten leven.

    Staat creëert collectivistische kaders

    Men moet zich realiseren dat de dominante opvatting over de onvermijdelijkheid van het staatsgezag betekent dat de praktische uitvoering van economisch liberalisme, met de 19e eeuw als hoogtepunt, altijd binnen collectivistische kaders heeft plaatsgevonden; in natiestaten is er nooit sprake geweest van een vrije markteconomie. Er waren altijd overheidsregels die de vrije deelname van burgers aan het economische verkeer reguleerden. De overheid heeft altijd privileges uitgedeeld (concessies, auteursrechten, licenties, vergunningen), of zelf de rol van ondernemer op zich genomen (VOC, Staatsloterij, oorlog en oorlogsindustrie, overheidsschulden); heeft altijd de prijs van bepaalde producten gereguleerd, al was het alleen maar door het toepassen van accijnzen; heeft altijd de marktwerking willen beïnvloeden (ten gunste van bepaalde groepen; een vorm van staatsdiscriminatie!) door subsidies en overheidsdeelnames; de binnenlandse handel willen beschermen tegen de buitenwereld door mercantilisme (invoertarieven, exportbeperkingen); en monopolies gecreëerd bij geldcreatie en banken, nutsbedrijven, gezondheidszorg, scholen, rechters, notarissen en belastinginning. En verder waren er vroeger gilden en nu vakbonden, werkgeversorganisaties en beroepsverenigingen waarbinnen men vaak slechts het beroep mag uitoefenen als men aan de normen en vergunningen voldoet, vaak in overheidsregels en wetten in beton gegoten. Hoezo een vrije markt?

    Deze overheidsbemoeienis is altijd omvangrijk geweest, vaak ook op initiatief van of met medewerking van de liberalen, en was zeker in tijden van rampspoed en oorlog allesoverheersend. En deze overheidsbemoeienis heeft alle grote economische crisissen veroorzaakt, ook die in de middeleeuwen en de Gouden Eeuw. Toch zijn de pleitbezorgers van een centrale overheid in soevereine landen steeds in staat geweest om de negatieve effecten van de kapitalisten en de veronderstelde verwoestende werking op het geluk van de mensheid van de vrije markteconomie (de zwarthandelaren!) in de schoenen van de liberalen te schuiven. Ook als er nooit en nergens sprake is geweest van een werkelijke vrije markt en veel van de zogenaamde kapitalisten vaak door staatsprivileges voor vriendjes bewust zijn gecreëerd.

    Spiegelgevecht

    Onafhankelijk van ieders persoonlijke opvattingen over de superioriteit van het collectivisme versus de individuele vrijheid, kan de winnaar in de politieke strijd tussen links en rechts, tussen socialisme en liberalisme, nooit worden vastgesteld, om de simpele reden dat het socialisme wel een reële staatsinrichting heeft geschapen en het liberalisme in zijn gronduitgangspunten nooit. Want ook de liberalen waren altijd ingekapseld in de uitgangspunten van een collectieve staat en pleitten, waar het hen uitkwam, voor overheidsregulering van markten en bescherming van de grote, vaak monopolistische, ondernemingen. Uit naam van het algemene belang uiteraard!

    Het actuele politieke gevecht is daarmee een spiegelgevecht.

    De werkelijke politieke strijd gaat derhalve in wezen niet tussen de zegeningen van het socialisme of liberalisme, maar tussen het collectivisme versus de individuele vrijheid. Dus tussen een keuze maken voor óf de almacht van de staat, óf het fundamentele recht van ieder individu om zijn eigen leven te regeren. De aanhangers van de staatsdominantie staan deze discussie meestal domweg niet toe, en verhinderen dat individuen ervoor kunnen kiezen om hun leven zélf, naar eigen inzicht, te regeren. U kunt zich als burger immers nergens officieel uitschrijven als onderdaan van het Koninkrijk der Nederlanden, en zich daarmee, voor uw gevoel, bevrijden. U dient blijkbaar eeuwig slaaf van de door jou niet gekozen overheidsmeesters te blijven.

    De bio-cybernetische technologische revolutie

    Het belangrijkste politieke gevolg in deze moderne tijd, als uitvloeisel van de huidige grote bio-cybernetische technologische revolutie met het democratiseren van de verwerving, eigen distributie én publiceren van informatie en meningen, en de beschikbaarheid voor iedereen van de AI-technologie, is dat het de individuele burger nu, veel meer dan in het verleden, in staat stelt zijn streven voor zijn individuele vrijheid met succes te bevechten, want hij kan zich nu gemakkelijker losmaken van de macht van de enkele bezitters van informatie en losmaken van de enkele bezitters van de machtsmiddelen geld en wapens. Hij maakt zich daarmee ook los van de collectivistische karakter van elke staat en haar regerende elites.

    En binnen die erkende individuele vrijheid kan iedereen besluiten zich vrijwillig aan te sluiten bij welke collectieve samenwerking of kring dan ook, zonder wie dan ook te dwingen zich daar ook aan te onderwerpen. Dat is wat ze zouden moeten bedoelen met het vestigen van een multi-cultureel-politieke samenleving, waarbinnen ieder individu deel uit maakt van vele kringen die in interactie het rijke, veelzijdige veelvormige mensenleven creëert.

    Strategie?

    De vraag die vervolgens eminent wordt is: als men die individuele vrijheid, en dus dat iedereen zelf zijn eigen leven kan en mag regeren, werkelijk als uitgangspunt van iedere samenleving wil doen realiseren, welke strategie moet je dan volgen om die revolutie tegen de gevestigden belangen te doen slagen? En is het überhaupt wel mogelijk? Want de huidige intellectuele en politieke elite zal zich daar tegen verzetten. Uit al hun macht. Én ze hebben heel veel machtsmiddelen.

    Ik heb een blauwdruk voor zo’n strategie op de tekentafel staan. Het kan. Maar bedenk: het zal onvermijdelijk voor de heersende elite een omwenteling van jewelste zijn!

  • Soevereiniteit in Eigen Kring

    Soevereiniteit in Eigen Kring

    Onder de titel “Souvereiniteit in Eigen Kring1 sprak Dr. Abraham Kuyper op 20 oktober 1880 in de Nieuwe Kerk te Amsterdam een rede uit ter inwijding van de Vrije Universiteit. De inhoud van deze redevoering is voor Libertariërs uiterst relevant.

    Ik doel niet op het deel van de rede dat handelt over de juistheid van de uitgangspunten van de Gereformeerde Kerk, hoewel dit voor Kuyper als politiek en geestelijk leider van de gereformeerden in de tweede helft van de 19e eeuw het belangrijkste deel was, maar op het deel over het fundamentele beginsel van de soevereiniteit van kringen.

    Kringen

    Met kringen bedoelt Kuyper groepen individuen die, op eigen initiatief, samen activiteiten ontplooien. Ze geven zelf hun leven vorm door gezinnen te stichten, scholen te organiseren, armen te helpen, bedrijven te starten en sport- en muziekverenigingen en dergelijke op te richten.

    Kringen dragen bij aan de ontwikkeling en samenhang van onze samenleving. In zijn artikel “Soevereiniteit in eigen kring plooit pluriforme samenleving” betoogt Henk Post2, “dat onze samenleving zich kan ontplooien en plooien […], burgers zich aan elkaar verbinden en dat de samenleving bij elkaar wordt gehouden” dankzij deze kringen.

    Kuypers verwoordt het in zijn redevoering met het volgende beeld: “al die kringen grijpen met de tanden hunner raderen in elkaar, en juist door dat op elkaar inwerken en in elkaar schuiven van deze kringen ontstaat het rijke, veelzijdige, veelvormige mensenleven”.3

    Staatsgezag

    Alle groepen, organisaties en samenlevingen, in welke gestructureerde en georganiseerde vorm dan ook, zijn kringen. Ook een natie, een staat, een soeverein land is een kring. Echter, deze kringen hebben een ‘status aparte’ ten opzichte van de andere kringen, omdat de overheden van deze statelijke kringen macht claimen over de individuen en de kringen, gebaseerd op wetten en regels.

    Libertariërs zijn van mening dat de overheid overbodig is. Zij stellen dat individuen als vrije burgers – door het vormen van kringen – zich zelf kunnen organiseren en dat beter en goedkoper doen dan een overheid. Als er dan toch een overheid nodig is, dient deze zo klein mogelijk te zijn en zo weinig mogelijk taken te hebben. Zo vindt Ayn Rand dat de overheid zich dient te beperken tot het beschermen van ieders individuele vrijheid.4

    Ook Kuypers heeft het over een beperkte taak voor de overheid. Hij omschrijft het als volgt, nog steeds met het beeld van de raderen: “[in het leven van kringen… ] ontstaat ook, in dat leven, het gevaar dat één kring de naastliggende inbuige; als het rad horten doet; tand na tand stuk wringe; en dusdoende de gang store van het geheel. En vandaar dus de noodzaak, de “bestaansreden voor nog een afzonderlijke gezagskring…“. Hij concludeert dat dit staatsgezag, dat dus moet zorgen voor rechtspraak bij conflicten tussen individuen en kringen, hoog uitsteekt boven alle kringen, maar “binnen elk dier kringen geldt ze niet5, dus: Soevereiniteit in eigen kring! Daarom heette de Vrije Universiteit Vrije Universiteit: vrij van de overheid. Met als consequentie dat de overheid de universiteit dus ook niet hoefde te financieren, en zelfs niet mócht financieren, want wie betaalt, bepaalt. De gereformeerden betaalden de universiteit uit eigen zak.

    Collectieve samenlevingen

    Doordat we tegenwoordig in onze samenlevingen de rol van de overheid centraal stellen, lijken we niet meer in te willen zien dat ons leven, ook nu nog, vooral door onze eigen activiteiten in beslag genomen wordt en dat we private maatschappelijke taken uitvoeren.

    Los van feiten en overtuigingen en in tegenstelling tot de opvatting van Kuypers is het nu immers gangbaar en vanzelfsprekend dat de overheid de rechten en bevoegdheden van een soevereine kring niet alleen kan erkennen, maar er ook grenzen aan kan stellen.6

    Iedereen die, net als Post, van mening is dat soevereiniteit een fundamenteel beginsel van onze rechtstaat is, lijkt het toch te accepteren dat de overheid de rechten en bevoegdheden van een soevereine kring mag begrenzen. De overheid mag (en doet) dit ook met al onze andere fundamentele (mensen-)rechten en zorgt dan ook altijd voor een wettelijke basis waarop ze onze rechten desgewenst kan uithollen.7

    Door de toenemende collectivisering van onze samenlevingen zijn, in de afgelopen decennia, de opvattingen over de mate waarin de overheid in particuliere kringen van vrije individuen in mag grijpen sterk gewijzigd. De overheid wordt steeds meer gezien als de kring die voor alle andere kringen mag bepalen wat goed en wat slecht is, hoe mensen zich horen te gedragen en zelfs wat men wel of niet mag denken. Om dit te kunnen bereiken, heeft de overheid alle juridische en fysieke gewelds- en machtsmiddelen gemonopoliseerd. Daarmee is de soevereiniteit in eigen kring een speelbal geworden van de willekeur van politici en ambtenaren.

    Soevereiniteit in Eigen Kring als fundamenteel rechtsbeginsel

    Het vanzelfsprekende primaat van de staat doordrenkt ook het artikel van Post. In zijn betoog schetst hij casussen als de weigerambtenaar, het SGP-vrouwenstandpunt, de homodocent, islamitische voorschriften en tenslotte de eedaflegging. Hij noemt het onoplosbare problemen, zonder echter de oorzaak ervan, het primaat van de overheid, ter discussie te stellen. Dat primaat is onrechtvaardig, of beter: onrechtmatig, en tast de individuele vrijheid van burgers aan.

    Enerzijds beweert Post, op pagina 70, dat artikel 1 van onze Nederlandse grondwet “het fundamenteel beginsel van onze maatschappij en rechtsstaat is”, dat dat beginsel wordt “bedreigd en aangetast“, dat “de neutraliteit van de staat als waarborg van soevereiniteit in eigen kring daarbij in het geding is” en dat “de samenleving in het bijzonder wordt geconfronteerd met een totalitaire verleiding door een dominantie van het non-discriminatiebeginsel die de plooien van onze pluriforme samenleving niet respecteert”. Maar anderzijds beweert hij ook, op dezelfde pagina, dat ons huidige grondwetsartikel 1 “een fundamentele betekenis in het staatsrecht heeft” en benadrukt hij op pagina 55: “Het is in strijd met onze rechtsbeginselen als iemand als sollicitant of werknemer in het onderwijs afgewezen wordt om zijn/haar seksuele gerichtheid, en daarom op een school niet welkom zou zijn.”

    Post8 doet ook afbreuk aan het onbeperkte politieke recht dat de overheid zichzelf heeft toegekend op basis van de eerste zin van artikel 1: “De pluriformiteit van het publieke domein voor een vreedzaam samenleven van burgers vereist de neutraliteit, in de zin van onpartijdigheid, van de staat.” Op pagina 56 van zijn artikel beweert hij zelfs, naïef: “Het is de verantwoordelijkheid van de politiek om de pluriformiteit van de maatschappij binnen de staat onbevangen te beschermen.” Het fundamentele rechtsbeginsel van Soevereiniteit in Eigen Kring, ofwel ‘het hoofd bieden aan de totalitaire verleiding door een dominantie van het non-discriminatiebeginsel’, wordt door Post dus uiteindelijk afhankelijk gesteld van de welwillendheid en het fatsoen van de politiek, die echter bestaat uit persoonlijkheden die deze pluriformiteit helemaal niet onbekommerd beschermen, maar vooral hun eigen vooroordelen prediken en modieuze stellingen volgen.

    De redenatie van Hans Post lijkt een amechtige poging om, voor individuen die zich christenen noemen, christelijke waarden te beschermen tegen “een totalitaire verleiding door een dominantie van het non-discriminatiebeginsel die de plooien van onze pluriforme samenleving niet respecteert”. Deze bescherming is urgent nodig voor iedereen die de momenteel heersende politieke opvattingen van de dominante politieke stroming van de huidige socialistische collectieve staat niet deelt. Maar Hans Post is het slachtoffer van drie misvattingen, die ik zal beschrijven.

    De onbetrouwbare Overheid

    Zoals hierboven al aangestipt, is het een illusie om te denken dat we een overheid nodig hebben die met grondwetten en andere wetten de fundamentele rechtsbeginselen van de individuele vrijheid garandeert. Want dat doet een overheid niet, dat heeft ze nooit gedaan en door de machtsstructuur van een overheid is het zelfs onwaarschijnlijk dat ze dat überhaupt kan of wil. Zie voor de onderbouwing van deze stelling het essay van Frank van Dun, Het Fundamentele Rechtsbeginsel.9 Zie zijn hoofdstuk 8: Recht en Staat.

    Laten we hier dus maar, in plaats van een discussie te beginnen over de taken en het eventuele nut of de (on)misbaarheid van overheden, gewoon constateren dat het beschermen van fundamentele rechtsbeginselen helemaal nooit, in geen enkel historisch verband, in goede handen is geweest bij welke overheid dan ook.

    Dat de overheid nuttig is en dat een staat noodzakelijk is, is echter iets wat we graag willen geloven. Deze illusie is zorgvuldig uitgedragen door politici, overheidsdienaren en filosofen in dienst van de elite. Ook Hans Post lijkt hierin te geloven, of beter gezegd, hij wil het graag geloven, ook al is zijn artikel in feite één grote aanklacht tegen de opvattingen en beslissingen van diezelfde overheid en haar, afhankelijke, rechterlijke macht.

    We zouden ons serieus moeten afvragen of we deze de algemeen gedeelde illusie van overheidsbescherming nog langer willen volhouden. Is het niet tijd om te erkennen dat de overheid onze vrijheid niet beschermt, maar juist bedreigt? De verantwoordelijkheid voor het beschermen van onze fundamentele rechten ligt uiteindelijk bij onszelf, als individuen, en bij de door ons zelf georganiseerde kringen.

    De ‘onpartijdige’ Overheid

    In de liberale opvattingen van een rechtsstaat, zoals die zich in de 19e eeuw ontwikkelden, ging het altijd over de omvang van de overheidstaken. Hoe meer taken de overheid had, hoe meer de soevereiniteit van individuen die zich in vrijheid hadden georganiseerd op de een of andere manier in het geding kwam. Dat leidde tot felle discussies, die uitvoerig en onbevooroordeeld beschreven zijn door Prof. P.J. Oud in zijn boek ‘Honderd Jaren10‘.

    Wat echter nooit ter discussie stond, was het fundamentele staatsrechtelijke beginsel van onpartijdigheid. De overheid mag bijvoorbeeld, als gevolg van het aanhangen van het beginsel van scheiding van Kerk en Staat, geen voorkeur hebben voor een bepaalde religie of politieke opvatting. Dit is de legalistische versie van het beginsel van vrijheid, en dit is ook wat Henk Post in zijn artikel bedoelt met het neutraliteits- en onpartijdigheidsbeginsel van de overheid. Dit beginsel heeft drie aspecten: iedereen wordt door de overheid gelijk behandeld, niemand heeft privileges, en iedereen kan in overheidsdienst worden benoemd.

    In de oude grondwetten stonden dan ook grondwetsartikelen als: “Alle Leden der Maatschappij hebben, zonder onderscheiding van geboorte, bezitting, stand, of rang, eene gelijke aanspraak op derzelver voordeel” (grondwet 1798, artikel 3).

    Maar ook hier wilden de overheid, de politici en de overheidsdienaren zich niet aan houden. Zie bijvoorbeeld, in Honderd Jaren van Prof. P.J. Oud, hoe Domela Nieuwenhuis door de overheid systematisch werd tegengewerkt11. Er is immers geen enkele garantie dat datgene wat de wetgever in een grondwet neerschrijft, ook zal worden nagekomen. Het berufsverbot van de aanhangers van Wilders en Baudet zijn daar prachtige, ongrondwettelijke voorbeelden van, net als het schenden van artikel 11 van de grondwet “Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam” tijdens de COVID-19 vaccinatiecampagnes. Nood-breekt-wet is een eenvoudige manier voor een overheid om grondrechten aan haar staatsrechtelijke laars te lappen, vooral als men bedenkt dat het diezelfde overheid is die wel even zal bepalen dat er nood is en wat die nood precies is. Een portie staatspropaganda volstaat om deze “nood” breed uitgemeten aan de goegemeente te verkopen.

    Kortom, het opnemen in de grondwet van “Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld” (artikel 1) en “Alle Nederlanders zijn op gelijke voet in openbare dienst benoembaar” (artikel 3) garandeert, in de praktijk, niets. Het blijft namelijk afhankelijk van “Het is de verantwoordelijkheid van de politiek de pluriformiteit van de maatschappij binnen de staat onbekrompen te beschermen¨12.

    Een onpartijdige overheid bestaat niet. Althans er zijn geen historische voorbeelden van.

    Homo Discens

    In het voorstel voor de grote grondwetswijziging van 1983, opgesteld door een commissie onder leiding van Prof. A.M. Donner en gepubliceerd in de zogenaamde “Proeve van een nieuwe grondwet” (1966)13, stond artikel 1 als volgt geformuleerd: “Aan allen die zich in Nederland bevinden wordt gelijke bescherming van persoon en goed verleend.” Uiteraard moet dat gelezen worden met de toevoeging “.. door de overheid”, omdat die overheid zou moeten zorgen voor het beschermen van ieders individuele vrijheid en voor een, voor de wet, gelijke behandeling van alle burgers.

    Uiteindelijk is dit artikel in 1983 aangenomen met de aangepaste tekst “Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.” En in 2023 werden er, in lijn met de heersende opvattingen van de elite, de criteria handicap en seksuele gerichtheid aan toegevoegd. Maar de toevoeging “… door de overheid” ontbrak ook in deze twee versies.

    De oorspronkelijk voorgestelde tekst is dus, zij het in iets andere bewoordingen, opgenomen in de eerste zin van artikel 1, maar wordt niet gevolgd door een zin die betrekking heeft op wat de overheid richting zijn burgers moet doen of moet nalaten. Het artikel betreft zodoende een algemeen verbod op discriminatie door ‘alle mensen die zich in Nederland bevinden’. En dat is, mijn inziens, in de historie van de Nederlandse grondwetten een novum.

    Opnemen van grondrechten in grondwetten heeft sinds de Magna Carta van 1215 als doel gehad om de overheid te beperken in haar macht over de burgers. Zou er geen overheid zijn, dan was een discussie over grondrechten sowieso inhoudsloos. Maar nu is de grondwet, met dit artikel 1, geen wet voor de bescherming van burgers tegen haar overheid meer, maar een instrument voor vervolging van burgers, dóór de overheid.

    De casussen die Henk Post in zijn eerder genoemde artikel behandelt, zijn perfecte voorbeelden van hoe de overheid deze vervolging uitvoert, onder het mom van het nakomen van het grondwetsartikel tegen discriminatie.

    Het verbod op discriminatie door burgers is sowieso iets doortrapts. Immers, we discrimineren allemaal, voortdurend en noodzakelijk, wanneer we kiezen met wie we wel en niet omgaan, privé en zakelijk, want we zijn de homo discens. En dus zijn we volgens artikel 1 van onze grondwet allemaal potentiële, willekeurig vervolgbare, misdadigers.

    Als uitvloeisel van onze natuurlijke vrijheid – en dat is door Henk Post verwoord als het fundamentele recht op ‘Soevereiniteit in eigen kring‘ – hebben wij het recht om te discrimineren, om zelf te kiezen met wie we privé en zakelijk omgaan. Maar de overheid mag dat niet, die mag niet discrimineren! Kortom, door het ontbreken van de toevoeging “… door de overheid”, is artikel 1 van onze grondwet onrechtmatig. Alleen zien we deze onrechtmatigheid niet, omdat we uitsluitend als betoverd kijken naar de formulering van het romantische en vrome antidiscriminatieprincipe.
    In de handen van een almachtige overheid wordt dit grondwetsartikel gemakkelijk een instrument voor vervolging en onderdrukking van andersdenkenden, van dissidenten. Immers, het begrip “discriminatie op basis van welke grond dan ook” is zo ruim, dat de overheid keuzes zal moeten en willen maken en de heersende opvattingen over criteria waar wel en niet op gediscrimineerd mag worden, zal afstemmen op het aanpakken van haar tegenstanders.

    En zo is artikel 1 een machtig instrument geworden voor de implementatie van “een totalitaire verleiding door een dominantie van het non-discriminatiebeginsel die de plooien van onze pluriforme samenleving niet respecteert14 ̈ , en geeft het de huidige heersende socialistische stroming de totalitaire collectieve doelstellingen van haar totalitaire staat een legale basis. Propaganda en partijprogramma’s horen niet in wetgeving thuis en zeker niet in een grondwet.

    Samenvatting

    De basis van recht zit hem in het waarborgen van individuele vrijheid voor iedereen. Hieruit volgt vanzelfsprekend dat groepen, kringen, samenlevingen, alle Westerse maatschappijen noodzakelijk soeverein moeten zijn. En dat juist die soevereiniteit, samen met de individuele vrijheid, samenlevingen maakt en helpt evolueren. Daarmee is Soevereiniteit in Eigen Kring, zoals Henk Post in zijn artikel beargumenteert, een fundamenteel beginsel van onze Westerse maatschappijen. Abraham Kuyper heeft dat – weliswaar vanuit zijn gereformeerde visie – prachtig verwoord en daarom is het bestuderen van zijn argumenten nog steeds de moeite waard. Hij zou nooit hebben geaccepteerd dat onze huidige grondwet een discriminatieverbod voor burgers bevat, in plaats van voor de overheid.

    Kritisch commentaar en eindredactie: Yvonne Killian


    1. Dr. A. Kuyper – Souvereiniteit in Eigen Kring – 1880 – Amsterdam – J.H. Kuyt ↩︎
    2. Henk Post“Soevereiniteit in eigen kring plooit pluriforme samenleving” – 2011 , in Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid. (2)3. Boom – Meppel. ↩︎
    3. Kuyper, p. 12 ↩︎
    4. Ayn Rand – The Nature of Government (1966) – in “Capitalism: The unknown Ideal” . ↩︎
    5. Kuyper, p. 12 ↩︎
    6. Post, p. 52. ↩︎
    7. We leven toch in een rechtsstaat? – Ratio. In “Het libertarische Social Contract ” (2022). Werkgroep van de Libertaire Partij. pagina 113. ↩︎
    8. Post, pp. 55 ↩︎
    9. Frank van Dun – Het fundamenteel Rechtsbeginsel – een essay over de grondslagen van recht. 2007. ↩︎
    10. Prof. P.J. Oud – Honderd Jaren. 1967 ↩︎
    11. Oud, p.152 e.v. ↩︎
    12. Post, p. 56 ↩︎
    13. Prof. A.M. Donner c.s. – “Proeve van een nieuwe grondwet” (1966) ↩︎
    14. Post. pag. 68 ↩︎