Democratisering van het uitgeven

Als we het er al over eens zijn dat we in een tijdperk van revolutionaire maatschappelijke en sociale ontwikkelingen leven – laten we het de Internet Revolutie noemen – dan kunnen we nog een hele discussie opzetten wat de aard van de revolutie is, wat de motor is en welke gevolgen de revolutie zal hebben.

Voor mij is het duidelijk dat de revolutie met name ingrijpt op de media, dat wil zeggen de toegang tot de middelen waarmee meningen, nieuws, wetenschappelijke resultaten, politieke uitgangspunten naar de consumenten, burgers of volgelingen wordt gebracht. Daarbij gaat het niet alleen over de inhoud, maar ook over de verpakking en de benodigde distributiekanalen.

In de oude wereld was de toegang tot de massa-communicatie middelen gemonopoliseerd. Ofwel door schaarste (TV, radio, datalijnen), of wel door hoge toegangskosten van bijvoorbeeld drukpersen of datacommunicatie-netwerken. Dat nog eens in combinatie van pogingen van veel regeringen om toegang te reguleren of verder te frustreren.
Daarenboven was het geaccepteerd, of een gevolg van de complexiteit – niet iedereen kan een drukpers bedienen – van het gebruik van de middelen, dat de gebruikers van de productiemiddelen geschoolde vakmensen zijn, en dat de gewone burgers het vanzelfsprekend vinden dat de poorten tot de media bedient worden door – vaak in gesloten vakgroepen georganiseerde – expert. Voor de democratisering van de meningen is de belangrijkste professional natuurlijk de journalist en redacteur, en die hebben hun uiterste best gedaan om die belangrijke maatschappelijke rol vooral te monopoliseren. Maar ook de grafici en door hun geheim taal de ICTérs zijn er ook goed in geslaagd de democratisering van de toegang tot de productiemiddelen af te weren. Hier is over de hele linie van deze vakmensen, vaak bewust van hun cruciale rol, een anti-democratische houding te cultiveren. Allemaal vanuit de arrogante houding dat men het voor het gewone wolk allemaal natuurlijk het beste wil. Als je daarbij optelt het dappere acties van de politieke elite om veel van dat monopolistische gedrag keurig in wetgeving te verankeren. De uiteindelijke invulling van de auteurswet en regelingen over thuiskopieren en een Buma is daarvan natuurlijk het sterkste voorbeelden. Met de komst van het internet en het universele gemak van HTML en het feit dat zowel het internet als veel software en informatie ‘for free’ beschikbaar is hebben die macht van de poortwachters voor altijd gebroken.

Immers iedereen heeft binnen 10 minuten een facebook account, een twitter account een gratis blog of een website met een eigen domeinnaam in de lucht, waarmee naar hartelust meningen kunnen worden verspreid, producten kunnen worden aangeprezen en de activiteiten van politici, journalisten, bedrijven en personen kan worden besproken en bekritiseerd.

Dat is mooi en één van de grootste verworvenheden van het nieuwe tijdperk: een echte revolutie, technologisch gedreven, maar uiteindelijk met grote sociale gevolgen.

Neemt niet weg dat iedereen die zich zo op het internet begeeft toch te maken krijgt met de wetten waar ook de uitgevers uit het 1.0 tijdperk mee te maken had, en die vaak door vakmanschap en ervaring tot kwalitatief prachtige producten leiden. Want elke boodschap moet niet alleen helder en leesbaar worden geproduceerd, het bericht moet ook nog worden verspreid onder “volgers”, en die volgers moeten gevonden worden en als ze dan uiteindelijk op de site komen, niet gelijk afhaken omdat het ondoorgrondelijk is vormgegeven en de informatie niet te consumeren.

Dat voor elkaar brengen is eigenlijk het oude vak van uitgever/redacteur/vormgever). Omdat we nu massaal allemaal op het internet zitten, spelen we met z’n allen ook uitgever geworden. Het zou goed zijn als we nu in het onderwijs onze jeugd niet alleen leren omgaan met het internet, maar ook zouden kunnen uitleggen dat al die informatie keurig moet worden uitgeven wil de boodschap effectief worden. En als men de producties ook nog wil verkopen zal inzicht in tenminste de basis van commercialisering aanwezig moeten zijn.

Ik vraag mij af of we daar goed op voorbereid zijn.

Louis Couperus: Brieven van den Nutteloozen Toeschouwer (1914)

In augustus 1914 bevond onze schrijver Louis Couperus zich in München toen de eerste wereld oorlog uitbarstte: de meest nutteloze van alle nutteloze oorlogen. Couperus ging toen brieven schrijven over wat hij voelde en meldde dat hij slechts een nutteloze toeschouwer was. Zoals wij allemaal als het gaat om grote gebeurtenissen waar wij als burgers geen invloed op hebben gehad of mogen hebben. De hoge heren beslissen wel wat goed voor ons is; en ze bedoelen wat goed voor hen is. Dat is de stemming waarin ik mijn tegendraadse artikelen over politieke onderwerpen steeds schrijf.


Andere berichten