We hebben – zeker in de westerse samenleving waarin ik en bijna al mijn lezers zijn opgegroeid – het als grondbeginsel van het ‘Vrije Westen’ als vanzelfsprekend over onvervreemdbare grondrechten van de burgers. Die rechten kunnen we, als we er even voor gaan zitten, ook allemaal wel opzeggen, en zeker die rechten die ons zo opzichtig doet onderscheiden van de rest van de wereld, we bedoelen dan te zeggen de onvrije niet-westerse wereld waar dus burgers worden geknecht, onderdrukt, vervolgt, zo niet erger, en dom gehouden tegenover de regerende elite, dat wil zeggen alle andere landen, zo’n beetje de rest van de wereld.
Maar de burgerrechten die we dan zullen opnoemen zijn qua uitwerking en handhaving alles behalve gelijksoortig. Er zijn er die de verhouding, de macht dus, van de staat beperkt tegen de burgers, er zijn er die iets zeggen over de onderlinge verhoudingen tussen burgers en er zijn die strikt beperking hebben op de integriteit van de mens zelf, onafhankelijk wie of wat die staatsmacht vertegenwoordigd en handhaaft.
Kenmerk van mensenrechten zijn dat ze absoluut zijn. Waarom anders mensenrechten? Absoluut, dat wil zeggen geen enkele overheid in geen enkele omstandigheid die opzij kan schuiven. Als je onze grondwet leest zie je al direct dat we helemaal geen burgerrechten hebben, want de overheid heeft zich in voor gevallen een uitzondering bedongen. Maar dat hier even terzijde.
Verder worden burgerrechten en democratie vanzelfsprekend op één hoop geveegd omdat ze beide kenmerken zijn van een geciviliseerde samenleving die we na de Frans Revolutie zo graag als samenleving, als staat en haar burgers willen uitstralen en belijden. En die kenmerken onderscheiden de landen van de Westerse Wereld van de rest van de rest. Dat samenvoegen van democratie met mensen rechten lijkt vanzelfsprekend maar is dat niet. Democratie is dus eigenlijk niet meer dan afspraken hoe een heersende elite, die elite mag en kan zijn, en hoe de procedures zijn die leiden tot ‘wetten’ waar iedereen zich, op straffe van vervolging – aan heeft te houden. Het geeft de overheid ook het alleen recht op (toepassing van) geweldsmiddelen. In een democratie hoort de bevolking het laatste woord te hebben. Dat is aanzienlijk moeilijker te realiseren dan het als leuze uitroepen en feitelijk moeten we constateren dat we eigenlijk nergens in de wereld die claim – van de volkssoevereiniteit – waarmaken.
Om het verschil enigszins duidelijk te maken zou je kunnen zeggen dat grondrechten beschouwd kunnen worden als een natuurrecht, een natuurlijk recht, onvervreemdbaar, en is alles wat te maken heeft met democratie en staatsvorming staatsrecht kunstmatig en onderhavig aan de door de juristen die daar over gaan zelf gecreëerde systeem van rechtsfilosofie. Ook mode gevoelig. Gekunsteld dus en heeft daarom de status van een geloof waaraan de uitvoering ondergeschikt is.
Nu schijnt zich niemand zich te realiseren dat de meeste grondrechten, rechten zijn die de burger moet beschermen tegen de willekeur en macht van zijn overheid. Of om het anders te formuleren, als we geen overheid, hadden we ook geen grondrechten nodig. En het gegeven dat we dus blijkbaar tegen onze eigen overheid – ook de in de westerse democratieën – zou te denken moeten geven. Waarom zijn we zo vanzelfsprekend overtuigd van de noodzaak van een overheid als we ons vervolgens ons daar als burgers uitvoerig tegen moeten beschermen. Met onze leerstellingen van de de democratische rechtstaat is dat eigenlijk een merkwaardige situatie. De democratie die ons als burgers het laatste woord hoort te geven in (staats)zaken, dienen toch tegen de overheid uitvoerig juridisch beschermt moeten worden en we zijn er trots op naar de rest van de wereld dat wij en zij onvoldoende of niet – doen. Dat kan alleen maar tot de conclusie leiden dat blijkbaar nergens op de wereld overheden deugen.
Met deze stelling doe ik met name de grondvesters van de federale overheid van de Verenigde Saten van Amerika onrecht. Want die hebben zich wel gerealiseerd dat met een machtige gecentraliseerde overheid dat problemen voor de burgers kan opleveren. Vandaar ook de leerstellingen over de opdeling van de staatsmacht in drie groepen: wetgevende, uitvoerende en rechtelijke macht. Ook het recht om burgers het recht op wapens te geven paste in die gedachtengang: de burger moet zich tegen een zijn macht misbruikende overheid zelf kunnen beschermen.
In Nederland bij de vestiging van de ‘moderne’ democratische koninkrijk rond 1850 heeft Thorbecke daar geen al te principieel oog voor; vertrouwde waarschijnlijk op de fatsoenlijkheid van de (liberale) HEREN die het land bestuurden. Abraham Kuijpers, de gereformeerde voorman, had einde 19de eeuw wel oog voor de gevaren van een almachtige staat, uit andere (gereformeerde) motieven mogelijk, maar zijn overwegingen zijn nog steeds te moeite waard om kennis van te nemen.
En ik denk dat dat uiteindelijk ook de enige waarheid is. Waarom hebben we eigenlijk zoiets als en overheid, waarom zijn die overheden blijkbaar altijd zo onbetrouwbaar als het gaat om de zorg voor haar burgers. Het is een vraag die in de wetenschap eigenlijk nooit aan de orde komt. De sociologie van elite, staatsvorming en staatsmacht is wetenschappelijk een van de meest onderbelichte onderwerpen. Over totalitaire staten willen we nog wel eens uitpakken en weten we de oorzaken. Maar over de opvallende slechtheid van een gemiddelde (democratische) overheid wordt gezwegen.
Waarom wij vanzelfsprekend een overheid nodig hebben, die vraag wordt nooit gesteld. En dat brengt ons als burgers in grote problemen.